
Dieren.
Op de aarde leven ongeveer 1,3 miljoen soorten dieren. Elke soort heeft zijn eigen kenmerken. Vergelijk bijvoorbeeld een kwal met een mug en een walvis met een slak. Deze dieren hebben zo weinig overeenkomsten dat ze in verschillende stammen zijn ingedeeld. Bij de indeling van het dierenrijk in stammen spelen twee kenmerken een belangrijke rol namelijk de symmetrie en het skelet.
Symmetrie.
Als iets symmetrisch is kun je het in twee gelijke helften delen. Deze twee helften zijn elkaars spiegelbeeld.
Veel soorten dieren zijn tweezijdig symmetrisch. Deze dieren zijn op een manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen een voorbeeld hiervan is een kever. Andere soorten dieren zijn vaak veelzijdig symmetrisch. Deze dieren zijn op meerdere manieren in twee ongeveer gelijke helften te verdelen. Dieren die op geen enkele manier in twee ongeveer gelijke helften zijn te verdelen noemen we: niet-symmetrisch.
Veel dieren hebben stevige delen in hun lichaam, hiermee hebben de dieren stevigheid en bescherming. We noemen deze stevige delen het skelet. Bij bijvoorbeeld een slak of een lieveheersbeestje zit het skelet aan de buitenkant van het lichaam. We noemen dat een uitwendig skelet. Bij bijvoorbeeld een hond of een mens zit het skelet aan de binnenkant van het lichaam. We noemen dat een inwendig skelet. Er zijn ook dieren zonder een skelet zoals een kwal. De meeste dieren die geen skelet hebben leven in het water.
Geleedpotigen.
De poten van bijvoorbeeld spinnen, mieren en krabben zijn geleed, dat betekend dat de poten zijn opgebouwd uit stukjes. Die stukjes noemen we de leden. Geleed potigen hebben een uitwendig skelet. Dat is een soort van pantser om het lichaam. Het skelet kan niet meegroeien daarom vervellen de geleedpotigen tijdens de groei een paar keer.
Gewervelden.
Gewervelden hebben een inwendig skelet. Een onderdeel van dit skelet is de wervelkolom. Deze is gebouwd uit wervels. De gewervelden wordt ingedeeld in vijf klassen:
Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.
Je kan de klassen van de gewervelden van elkaar onderscheiden door de vijf kenmerken:
- De huid. Bij gewervelde dieren kan de huid bedekt zijn met schubben, slijm, veren of haren.
- De lichaamstempratuur. Bij warmbloedige dieren is de lichaamstempratuur altijd even hoog. Bij koudbloedige dieren is de tempratuur van het lichaam gelijk aan de tempratuur van de omgeving de vogels en zoogdieren zijn warmbloedig de andere gewervelden zijn koudbloedig.
- De ademhalingsorganen. Gewervelde dieren kunnen ademhalen met kieuwen of met de longen. Sommige gewervelden zoals kikkers kunnen ademhalen met hun huid.
- De manier van voortplanten. Veel gewervelde dieren leggen eieren. In een ei ontwikkeld de embryo tot een nieuw dier. De jongen komen dus uit eieren. Er zijn eieren zonder schaal, andere eieren hebben een taaie leerachtige schaal en er zijn ook eieren met een kalkschaal. Bij zoogdieren ontwikkeld het embryo zich in de baarmoeder, de jongen komen uit de moeder. Deze dieren noemen we levendbarend.
- Het milieu waarin de dieren leven. Er zijn gewervelde dieren die vooral in het water leven. andere gewervelde dieren leven vooral op het land of vooral in de lucht. Sommige gewervelde dieren kunnen op het land en in het water leven.
Maak jouw eigen website met JouwWeb